Wat is wat in de Omgevingswet

Wat is wat in de Omgevingswet

Zes instrumenten vormen de kern van de Omgevingswet.

1. Omgevingsvisie

Dit is een samenhangend, strategisch plan voor de fysieke leefomgeving. Dat betekent dat ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, infrastructuur en cultureel erfgoed in samenhang worden bekeken.

Het Rijk, de provincies en gemeenten stellen elk een eigen omgevingsvisie op.

De beleidsdoelen uit de Omgevingsvisie worden vervolgens uitgewerkt in een omgevingsplan, een omgevingsverordening en/of programma’s.

2. Programma

Een programma bevat concrete maatregelen voor bescherming, beheer, gebruik en ontwikkeling van de leefomgeving. Met die maatregelen moeten omgevingswaarden of doelen voor de leefomgeving worden bereikt.

3. Omgevingsplan en omgevingsverordening

Eén van de uitgangspunten van de wet is dat decentrale overheden al hun regels over de leefomgeving bijeenbrengen in één gebiedsdekkende regeling.

Voor de gemeenten is dit het omgevingsplan, met regels over de fysieke leefomgeving. Dat is breder dan waar een bestemmingsplan over gaat: fysieke leefomgeving betreft gebouwen, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschap, natuur en cultureel erfgoed.

Voor de waterschappen is deze regeling de waterschapsverordening.

Voor de provincies is het de omgevingsverordening, met daarin concrete afspraken over wat wel en niet mag voor de fysieke leefomgeving. Sommige van deze regels zijn door het Rijk vastgesteld, bijvoorbeeld van Defensie of Rijkswaterstaat. De regels in de omgevingsverordening zijn deels bedoeld voor gemeenten, zoals de regels voor Groene Ontwikkelingszones. Maar deels zijn de regels ook rechtstreeks voor burgers, zoals de regels voor grondwaterbescherming.

4. Algemene Rijksregels voor activiteiten

Het Rijk werkt, als dat kan, met algemeen geldende regels voor de bescherming van de leefomgeving. Dat voorkomt dat burgers en bedrijven steeds toestemming moeten vragen aan de overheid. Nadeel van algemene regels is dat ze soms niet goed passen bij specifieke situaties. Daarom bevat de wet een aantal instrumenten die de flexibiliteit van algemene regels vergroten.

5. Omgevingsvergunning

Het uitgangspunt van de Omgevingswet is om zoveel mogelijk te reguleren met algemene regels. Daarom is slechts een beperkt aantal activiteiten vergunningplichtig in de vorm van een omgevingsvergunning. De toetsing is zo eenvoudig mogelijk en houdt, als dat nodig is, rekening met algemeen geldende regels. Initiatiefnemers kunnen via één aanvraag bij één loket snel duidelijkheid krijgen voor alle activiteiten die zij willen uitvoeren.

In principe verleent de gemeente de omgevingsvergunning, behalve wanneer de wetgever bij Algemene maatregel van bestuur (AMvB) een ander bestuursorgaan heeft aangewezen. Bij wateractiviteiten kan dit het waterschap zijn.

De toetsing van een aanvraag blijft beperkt tot de activitei­ten waarvoor de vergunning is ingesteld. Er is dus sprake van een sectorale, in plaats van een integrale toetsing.

6. Projectbesluit

Een projectbesluit biedt een uniforme procedure voor besluitvorming over complexe projecten die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het Rijk of de provincie. Een doel van het projectbesluit is om dit soort procedures sneller te laten verlopen dan in het verleden. Als een project bijvoorbeeld in strijd is met een omgevingsplan (van de gemeente, zie hierboven) bestaat de mogelijkheid voor het Rijk of de provincie om daarvan af te wijken. Denk bijvoorbeeld aan projecten met een publiek belang, zoals de bouw van elektriciteitscentrales en windmolenparken of het aanpassen van snelwegen.
In voorkomende gevallen kan het projectbesluit ook in de plaats komen van de omgevingsvergunning.

Het projectbesluit in de Omgevingswet vervangt het inpassingsplan uit de Wet ruimtelijke ordening, het tracébesluit uit de Tracéwet, het projectplan uit de Waterwet en de coördinatieregelingen van de Wet ruimtelijke ordening, de Tracéwet, de Waterwet en de Ontgrondingenwet.